De Heilige Schrift zegt over de oorsprong van de eerste mens:
God zei: laten we de mens scheppen naar Ons beeld, (en) naar Onze gelijkenis (Gen. 1:26).
Over de creatieve daad zelf vertelt de schrijver van Genesis:
En God schiep de mens naar Zijn beeld, naar Gods beeld schiep Hij hem: mannelijk en vrouwelijk schiep Hij hen (Gen. 1:27).
Het beeld van God in de mens is, volgens de woorden van de apostel Paulus, “in gerechtigheid en heiligheid van de waarheid” (Ef. 4:24), dat wil zeggen in de werkelijke volmaaktheid van de op God gerichte geestelijke vermogens van de mens, zoals het was. met Adam en Eva tot hun val. En toen zij zondigden, verduisterde het beeld van God onder hen, hoewel zelfs na de val de geestelijke krachten die God hem bij de schepping gaf in de mens bleven, namelijk: de geest, die er altijd naar streeft de waarheid te kennen, het hart, dat dorst voor liefde, en de wil die het goede wil.
Door de nauwe verbondenheid van de ziel met het lichaam wordt het beeld van God ook weerspiegeld in het menselijk lichaam. Het lichaam van de eerste mens kwam overeen met zijn ziel en was een weerspiegeling van zijn goddelijkheid. In het Nieuwe Testament wordt gezegd dat de lichamen van wedergeboren christenen tempels zijn van de Heilige Geest die in hen woont, en dat we God niet alleen in onze ziel maar ook in ons lichaam moeten verheerlijken (1 Kor. 6:19-20) .
De gelijkenis van God in de mens bestaat in de overeenkomstige ontwikkeling en verbetering van de geestelijke vermogens van de mens. Dus we ontvangen het beeld van God van God samen met ons wezen, en de gelijkenis moet voor een belangrijk deel door onszelf worden verworven.
Vandaar de volgende verschillen tussen het beeld en de gelijkenis van God in de mens:
a) er is een beeld van God in elke persoon, zelfs in degenen die verdorven zijn door zonde (Gen. 9:6), maar de gelijkenis van God is niet van iedereen;
b) het beeld van God kan zelfs in het laagste stadium van de menselijke val niet worden vernietigd, omdat ook in deze staat rede, vrijheid en gevoel in de mens blijven, ook al krijgen ze een verkeerde richting in hem. Het beeld van God in de mens is er misschien helemaal niet;
c) ten slotte is het beeld van God een constant, onveranderlijk aspect van de menselijke ziel, en de gelijkenis kan veranderen, soms verheffend en dan het beeld van God in de ziel verduisteren. Het oneindige doel dat aan onze ziel is aangegeven, zodat het volledig als God wordt, werd ons door de Heiland gegeven in de woorden:
Wees volmaakt, zoals uw hemelse Vader volmaakt is (Matt. 5:48).